Jaren vijftig | 1950-1960

Algemeen

Aan het begin van de jaren vijftig leverde Indian drie hoofdproducten, die allemaal als mislukt beschouwd konden worden: de onverkoopbare Arrow buitenboordmotor, de ouderwetse en trage Brave en de even ouderwetse Chief. Men begon met de import van Britse machines, met name van Royal Enfield, die onder de naam “Indian” werden verkocht. Het succes was nogal beperkt, want Britse motorfietsen waren weliswaar populair in de Verenigde Staten, maar Triumph, Norton en BSA vochten op de Amerikaanse markt al een harde concurrentiestrijd uit, in een segment (sportieve motorfietsen) waar Indian helemaal niet in paste.

Opsplitsing van Indian

De financiers besloten na het vertrek van Rogers het bedrijf op te splitsen. De Indian Sales Co., met Stote als directeur, werd importeur van de Britse merken Douglas, AJS, Matchless, Royal Enfield, Excelsior, Norton en Vincent-HRD. Atlas-Titeflex, eigenlijk een fabrikant van vliegtuigonderdelen, kreeg de leiding over de productie van Indian motorfietsen. Voor Titeflex was de productie van de Chief het belangrijkste, maar tot 1952 werden ook nog kleine series van de Warrior geproduceerd, in totaal echter slechts 450 stuks. Van de staande twins Warrior en Super Scout werden in totaal slechts ca. 10.000 exemplaren gebouwd, terwijl er minstens 150.000 begroot waren. Er werden door Titeflex ook slechts 3.400 Chiefs verkocht, waardoor men al in 1953 besloot de productie van het merk Indian helemaal te beëindigen. Daardoor verdween Titeflex feitelijk van het toneel, omdat er niet meer geproduceerd werd, maar in de jaren negentig dook het bedrijf weer op tijdens een juridische strijd om de merknaam “Indian”. Er werd nog wél verkocht: Britse producten van Brockhouse en later Royal Enfield, waardoor de Indian Sales co. nog enige jaren voortbestond.

Modellen jaren vijftig

Atlas-Titeflex Indians
  • Brave en Indian Papoose: Vanaf 1950 leverde de Indian Sales Co. ook twee Britse producten die onder de naam “Indian” verkocht werden. Deze vorm van badge-engineering zou het merk gedurende de jaren vijftig drijvende houden. Dit waren de Corgi, de burger versie van de Welbike, die onder de merknaam Indian Papoose verkocht werd, waarschijnlijk via het warenhuis Sears, en een 250 cc eencilinder, die speciaal voor Indian in het Verenigd Koninkrijk gebouwd werd. Ook de Brave werd waarschijnlijk bij Brockhouse geproduceerd. Britse motorfietsen waren in die tijd vrij populair in de Verenigde Staten, juist vanwege hun sportieve uiterlijk en prestaties. Maar de Brave was juist een saaie commuter bike, met een zwakke zijklepmotor, waar niemand op zat te wachten. Toch wilde men bij Indian waarschijnlijk juist goede sier maken met de Britse afkomst. Naast het Indian-logo stond “Made in England” en er waren ook stickers aangebracht met de tekst “Manufactured in Great Britain for Indian Motor Cycle Company”.
Tegensprekende bronnen

Over de productieaantallen zegt Harry Sucher in zijn boek “The Iron Redskin”, dat er in totaal van de Indian Papoose én de Brave slechts enkele honderden exemplaren zijn verkocht, maar Norman Parkinson, die als technisch tekenaar bij Brockhouse werkzaam was, dacht dat alleen van de Brave al 13.000 tot 15.000 exemplaren geproduceerd waren, vrijwel uitsluitend voor de Amerikaanse markt.

  • Blackhawk Chief en Blackhawk Chief Bonneville: In 1950 werd de Chief op een cilinderinhoud van 1.300 cc gebracht, en er werd nu ook een telescoopvork met hydraulische demping toegepast, in navolging van Harley-Davidson, dat in 1949 de Hydra-Glide met een dergelijke voorvork had gepresenteerd. Het bedrijf was echter in financiële problemen gekomen, stond in de schaduw van Harley en van deze machine werden slechts weinig exemplaren gebouwd. De Blackhawk leverde 44 pk en had dezelfde topsnelheid (95 mph) als zijn voorganger, maar het koppel was aanmerkelijk beter. De machine had vier versnellingen. Sportieve rijders konden kiezen voor de “Bonneville” uitvoering, die hogere nokkenassen, gepolijste inlaatpoorten en een grotere carburateur had en 100 mph kon halen. In 1953 werd de productie beëindigd.
Royal Enfield Indians

In 1955 verschenen er weer Indian motorfietsen op de Amerikaanse markt. Ditmaal was men een verbintenis aangegaan met het Britse merk Royal Enfield. Er werd dus weer badge-engineering toegepast: de Royal Enfield machines kregen een “Indian” logo op de tank, maar er waren ook aanpassingen voor de VS aangebracht. Zo kregen bijna alle modellen een “Real Western” type stuur.

De Trailblazer, Apache en Chief kregen de 700 cc tweecilinder motor die ook in de Royal Enfield Constellation en Super Meteor was toegepast

  • De Trailblazer wás eigenlijk een Royal Enfield Super Meteor, een toermotorfiets met twee carburateurs die niets Amerikaans had. Deze machine had dan ook 19 inch wielen. Hij werd als Indian geproduceerd van 1955 tot 1959. Waarschijnlijk werden er 2.310 exemplaren verkocht.
  • De Apache was een sportmotor met een snellere Royal Enfield Constellation motor en aluminium spatborden. Als Indian werd de machine geleverd van 1957 tot 1959. Waarschijnlijk werden er 455 exemplaren verkocht.
  • De nieuwe Chief was klassiek Amerikaans uitgevoerd, met 16 inch wielen en whitewall tires, grote spatborden en een enkel zweefzadel. Op het voorspatbord zat het bekende indianenkopje. De motor was aanvankelijk die van de Super Meteor, maar latere modellen kregen de specificaties van de Constellation. De Chief werd geproduceerd van 1958 tot 1961. Waarschijnlijk werden er 800 exemplaren verkocht.

De Tomahawk, Woodsman en Westerner waren de 500cc-modellen van Royal Enfield die onder het Indian-logo werden verkocht.

  • De Tomahawk was een paralleltwin, en daarmee feitelijk een kleine versie van de Trailblazer. Feitelijk was het de Royal Enfield Meteor Minor. Als “Indian Tomahawk” werd de machine van 1955 tot 1959 geleverd.
  • De Woodsman was een scrambler, gebaseerd op de eencilinder Royal Enfield Bullet 500, met een omhooggebogen uitlaat, die als wedstrijdmotor voor enduro’s werd verkocht. De productie liep eveneens van 1955 tot 1959.
  • De Westerner was eveneens een 500 Bullet, maar met een lage uitlaat, racemagneet en een Amal TTcarburateur, die als crossmotor werd verkocht, echter in zeer kleine aantallen in 1957 en 1958.
  • De Fire Arrow en Hounds Arrow waren 250 cc Royal Enfields die als Indian werden verkocht. Aanvankelijk hadden ze de semi-unit kopklepmotor van de Royal Enfield Clipper, maar later werden blokmotoren toegepast. De Fire Arrow was de toerversie, de Hounds Arrow was de scrambler. Ze werden geleverd van 1957 tot 1959.
  • Lance Arrow: De Lance Arrow was een 150 cc tweetakt, gebaseerd op de Royal Enfield Ensign. Vanaf de fabriek werden de meeste machines geel gespoten, maar de verkoop onder de naam Indian behelsde slechts enkele exemplaren. De uitlaat was bij het achterwiel omhooggebogen, maar toch was de Lance Arrow een toermotorfiets. De Amerikaanse import liep van 1957 tot 1959.
  • Patrol Car (Pashley): Als tegenhanger voor de Harley-Davidson Servi-Car importeerde men ten slotte een gelijksoortige triporteur, die in de Verenigde Staten “Indian Patrol Car” heette, maar aan het politiekorps van Toronto werden ze geleverd onder de naam “Pashley”. Dat was niet verwonderlijk, want feitelijk waren het Pashley Pelican modellen, geproduceerd door Pashley Cycles in Stratford-upon-Avon. Pashley gebruikte de voorkant van een 350cc-motorfiets, zoals een BSA of een Royal Enfield. Daarmee waren de Patrol Cars aanmerkelijk lichter dan de originele Servi-Car. Omdat de politiemensen gewend waren aan een voetkoppeling gecombineerd met tankschakeling, werden de Patrol Cars en de Pashley’s hieraan aangepast.

Bron: Wikipedia